Geschiedenis

Onder de Republiek

In 1648 werd de Vrede van Munster getekend. Voor de Meierij van Den Bosch had dit tot gevolg dat het gebied nu definitief deel ging uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het hertogdom Brabant werd toen opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijke deel komt grotendeels overeen met de huidige provincie Noord-Brabant. De protestantisering werd nu flink doorgezet. Zowel in Oerle als in Veldhoven werden predikanten benoemd, die voor een handjevol gelovigen in de voormalige katholieke kerken diensten vieren. 

De eerste protestanten hadden het moeilijk. Zij werden nauwelijks aanvaard door de katholieke bevolking. De katholieken begaven zich aanvankelijk lopend naar de landsgrenzen om daar kerkdiensten te bezoeken in speciaal gebouwde grenskerken. Ook het onderwijs kwam in handen van de protestanten. De school en de schoolmeesterswoning moesten aan de nieuwe schoolmeesters worden overgedragen. In 1658 werden de heerlijke rechten over Oerle en Meerveldhoven ingelost. In Veldhoven, Zeelst en Blaarthem was dat al in 1613 gebeurd, maar gedurende de hele 17de eeuw bleven leden van de familie Van Eyck zich heer noemen van deze dorpen.

Politieke Reformatie
In het bestuur probeerde de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden eveneens een protestantisering door te voeren. Deze stond bekend als de Politieke Reformatie. Het was de bedoeling dat alle politieke en bestuurlijke functies alleen door protestanten zouden worden bekleed. In de praktijk mislukte de Politieke Reformatie omdat er te weinig bekwame protestanten beschikbaar waren. Wel werden de functies van schout, secretaris en vorster alleen aan protestanten gegeven.

De Nederlands hervormde kerk en pastorie aan Den Broek.

Noodkerken
Meestal waren slechts twee of drie van de zeven schepenen lidmaat van de gereformeerde kerk. Toen in 1672 de Franse koning Lodewijk XIV met zijn leger de Republiek binnenviel, was dat een steun in de rug voor de katholieken. In de meeste dorpen werden grote schuren ingericht als noodkerk. In Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem bestonden sinds het laatste kwart van de 17de eeuw schuurkerken. Tot 1798 bleef deze situatie bestaan. De beide geloofsgroepen leefden langzamerhand minder vijandig samen, zij tolereerden elkaar. Door de Staatsregeling van 1798 kregen de katholieken hun kerken terug. In sommige dorpen, zoals Zeelst, kwam de kerk in 1796 alweer in handen van de katholieken. In 1796 telde Oerle 632 inwoners, Veldhoven 759, Zeelst 967 en Meerveldhoven 169.

Ontwerptekening voor de schuurkerk van Blaarthem in 1776.

Het bleef niet bij één Franse poging om de Republiek te veroveren. Ook van 1689 tot 1697 en van 1702 tot 1713 werd er oorlog gevoerd tegen Lodewijk XIV. Omdat de Franse troepen door Brabant naar de noordelijke gewesten trokken, ondervond de bevolking veel overlast. Berucht was de brandstichting door Franse soldaten in 1688. Toen werden acht dorpen platgebrand omdat de dorpsbesturen niet prompt de vereiste brandschatting betaalden. Tot die dorpen behoorde ook Knegsel.

Oorlogsleed en armoede
De economie leed uiteraard onder deze oorlogsomstandigheden. De doortrekkende legers vernielden de oogst van de boeren of vorderden graan en hooi. De wevers in Veldhoven en Zeelst kregen te maken met beperkende maatregelen die opgelegd werden door de Staten-Generaal van de Republiek. Deze besloot vooral de textielnijverheid in de provincie Holland te steunen en goedkope invoer vanuit Brabant aan banden te leggen. Gedurende een groot gedeelte van de 18de eeuw leed de bevolking armoede. De vorderingen en belastingen van de overheid waren nauwelijks op te brengen. Dorpen als Oerle, die in de 15de eeuw nog belangrijk waren, vervielen tot armlastige gemeenschappen. Veel inwoners zochten elders een nieuw bestaan. Met name de trek naar de provincie Holland nam in deze tijd toe. Toen het Franse leger in 1794 Brabant veroverde, veranderde er veel. Aan de machtige positie van de protestanten kwam een einde. De katholieken keerden terug op de bestuurlijke posten en zij kregen het onderwijs geleidelijk weer in handen.

Bovenaan deze pagina een kaart uit 1794 met ingekleurde huizen, rivieren en vennen.

Tijdens de oorlog die tegen koning Lodewijk XIV van Frankrijk werd gevoerd, moesten de boeren karren met hooi leveren aan de Fransen. De hooikar van Piet Couwenberg en Peer Bierings uit Oerle, omstreeks 1920.

Uiteindelijk kan de 18de eeuw worden gekenmerkt als een armoedige tijd. De dorpsbesturen moesten zoveel schulden aflossen dat geen enkele nieuwe ontwikkeling in gang kon worden gezet. In feite stuitte alles op gebrek aan geld.

Lees verder in het volgende hoofdstuk Opkomst van vervoer en industrie